Commissie van Beroep KiFiD maakt einde aan woekerpolisaffaire?
In de uitspraak van de Commissie van Beroep van 12 februari 2015 (nog niet gepubliceerd) oordeelt de Commissie “….. dat op grond van de verstrekte contractdocumenten het voor degene die zich redelijke inspanning getroost voldoende duidelijk was dat sprake was van een verzekering waarbij met een deel van de premie beleggingseenheden zouden worden aangeschaft, dat indien op de richt-einddatum de verzekerden op dat moment nog in leven zouden zijn, de beleggingswaarde van de verzekering zou worden uitgekeerd, en dat de omvang van de uitkering afhankelijk was van het resultaat van de beleggingen (vgl. HR 5 juni 2009, BH2815). Het kan daarom niet worden gezegd dat Belanghebbende de beleggingsovereenkomst is aangegaan onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken waarvoor de Verzekeraar een verwijt treft doordat zij is tekortgeschoten in een op haar rustende mededelingsplicht (zoals bedoeld in artikel 6:228 lid 1 BW).”
Met deze uitspraak beperkt KiFiD zich kennelijk tot de eis van “volledigheid en nauwkeurigheid” van de in de (pre)contractuele fase verstrekte informatie over het “formularium” van het product en laat zij haar eerdere eis van “begrijpelijkheid” van die informatie los.
Daarmee distantieert KiFiD zich van haar eerder betrokken uitgangspunt dat in diverse uitspraken is geformuleerd als volgt:
“Overeenkomsten als de onderhavige ter financiering van een woning of het aankopen van een lijfrente zijn niet eenvoudig van aard. Het betreft een complex product, waarin verschillende componenten van financiering, belegging en verzekering gecombineerd zijn. Daarom moet er rekening mee gehouden worden dat de gemiddelde – niet met financiële en vermogensrechtelijke kwesties vertrouwde – consument niet in staat is op eigen kracht een compleet en realistisch beeld te krijgen van de uitwerking van deze (samengestelde) overeenkomsten. Aan beleggingsverzekeringen met een daarin opgenomen dekking van het overlijdensrisico zijn risico’s verbonden. Zo is er de beleggingsvorm waarvoor gekozen kan worden, welke in de onderhavige overeenkomsten een beleggingsfonds in aandelen of vergelijkbaar risicovolle waarden betreft. Er is in het algemeen de mogelijkheid dat deze belegging bij verkoop te weinig opbrengt om de afgesloten hypothecaire lening in te lossen, zodat een restschuld blijft bestaan. Of dat de beoogde lijfrente niet kan worden aangekocht, waardoor een ernstig ‘pensioengat’ resteert. Voorts wordt voor de vaststelling van de te beleggen premies uitgegaan van een prognoserendement. In de onderhavige overeenkomsten was dit een percentage per jaar hetgeen mogelijk in de jaren bij afsluiting wel gerealiseerd werd, maar waarvoor geen referentie bestond dat zulks ook op een lange termijn product met in casu een looptijd van 15 – 30 jaar ieder jaar dan wel gemiddeld ook behaald zou kunnen worden. De gekozen constructie kent evenwel nog een ander nadeel. Naarmate de beleggingsresultaten slechter zijn, zal immers het verschil tussen het in de beleggingen aanwezige kapitaal en het verzekerde bedrag groter zijn. Dit grotere verschil – een groter risicokapitaal – komt tot uitdrukking in hogere overlijdensrisicopremies. Dat effect wordt versterkt naar mate de leeftijd van de verzekerde hoger is. Het bedrag dat bestaat uit de combinatie van de hoge overlijdensrisicopremie en de aan de beleggingsverzekering verbonden kosten, kan bovendien groter zijn dan de periodiek te betalen premie. Het negatieve verschil moet aan het belegde vermogen worden onttrokken, hetgeen weer van invloed is op de risicopremie. Als gevolg hiervan kan de waarde van de beleggingsverzekering in de loop van de tijd aanzienlijk afnemen. Dit risico is nog groter in de laatste helft van de looptijd. De waarde van de beleggingsverzekering zal dan onvoldoende zijn om de gesloten hypothecaire lening geheel af te lossen en de consument zal met een, mogelijk aanzienlijke, restschuld geconfronteerd worden. Of de consument blijft met een onoverbrugbaar ‘pensioengat’ achter. Het is zelfs mogelijk dat de waarde van de beleggingsverzekering tussentijds nihil wordt, met als gevolg dat de verzekering, waaronder de risicoverzekering, tussentijds beëindigd wordt en er in het geheel geen aflossing kan plaatsvinden of vermogen wordt opgebouwd voor het aankopen van een lijfrente. Dit mechaniek wordt getypeerd als het “hefboomeffect”. De specifieke risico’s van een al dan niet aan een hypothecaire lening verbonden beleggingsverzekeringen als de onderhavige hadden ten tijde van het sluiten van de in deze klacht bedoelde overeenkomst niet een zodanige aandacht in de media gekregen dat zij ook bij het ondeskundige publiek bekend verondersteld konden worden”