Bigotte rechtsopvatting Commissie van Beroep over fondsbeheerskosten

In de vandaag gepubliceerde uitspraak CB-2018-010 bereikt het al eerder gesignaleerde gezwabber een bigot hoogtepunt: beleggen is geen essentieel kenmerk van een beleggingsverzekering. “Dus” hoeft een verzekeraar Consument niet te informeren over beleggingskosten en hoeft er ook geen wilsovereenstemming te bestaan over de hoogte van die kosten.

Een lang verhaal kort:

De Commissie blijft ook in die uitspraakCB-2018-010 kennelijk denken dat het feit dat met Code Rendement & Risico & Regeling Informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998 informatie over de fondsbeheerskosten verplicht werd gesteld, ook de rechtsvraag is beantwoord of fondsbeheerskosten al dan niet rechtmatig zijn overeengekomen. Een domme, om niet te zeggen bigotte drogreden.

De Geschillencommissie – welke het niet was ontgaan dat in het concrete geval de CRR & Riav 1998 nog niet van kracht waren – had het nog zo loepzuiver geformuleerd:

“De Commissie wijst er op dat de te betalen premie en andere kosten en het redelijkerwijs te verwachten bedrag van de uitkering bij een overeenkomst van levensverzekering tot de essentiële prestaties behoren, zodat de daarop betrekking hebbende voorwaarden naar de ook in 1998 geldende algemene maatstaven van het burgerlijk recht behoren tot de bedingen die uitdrukkelijk en begrijpelijk geformuleerd dienen te zijn en aan de potentiële wederpartij kenbaar gemaakt moeten worden op een zodanig tijdstip dat hij zich nog aan de overeenkomst kan onttrekken (vergelijk r.o. 5.7 van Geschillencommissie 2013-02 en r.o. 5.10 van Geschillencommissie 2016-120). De uitspraak HvJ brengt naar het oordeel van de Commissie geen wijziging in dit uitgangspunt” (GC 2017-159, r.o. 5.8.2).

De Geschillencommissie geventileerde opvatting volgt geheel en al de aanwijzingen van de Commissie van Beroep als neergelegd in uitspraak CB-2010-11, welke uitspraak mede betrekking had op de (ten onrechte) ingehouden fondskosten!

Door deze aanwijzing nu lukraak te negeren is er werkelijk geen peil meer te trekken op recente uitspraken van de Commissie van Beroep, die elkaar op dit punt doodleuk tegenspreken. Van een “heldere lijn” in de jurisprudentie kan uiteraard zo geen sprake meer zijn.

In uitspraak CB-17-00033 heet het nu:

“Naar het oordeel van de Commissie van Beroep is er geen toereikende grondslag in het ongeschreven recht of anderszins om aan te nemen dat Verzekeraar al in de periode vóór de inwerkingtreding van de CRR 1998 en de RIAV 1998 verplicht was om Belanghebbenden te informeren over de fondsbeheerkosten die derden in rekening zouden brengen, met name omdat een dergelijke verplichting voor verzekeraars niet voldoende voorspelbaar was.  (r.o. 5.11)”.

Waarbij kennelijk een rol speelt dat fondsbeheer geen essentiële prestatie van een beleggingsverzekering zou zijn: (een overeenkomst voor) een beleggingsverzekering zonder beleggingskosten, het moet niet gekker worden. Onder welke steen hebben de leden van de Commissie gelegen? “Door derden in rekening gebracht”? In het concrete geval werd het beleggingsdepot beheerd door medewerkers in loondienst van de verzekeraar (sic!). Maar ook indien het fondsbeheer zou zijn uitbesteed: de door de verzekeraar te verrichten beleggingsdiensten maakten expliciet onderdeel uit van de tussen partijen gesloten (beleggingsverzekerings-)overeenkomst! Er werd in de aanvullende voorwaarden zelfs melding gemaakt van 0,5% kosten voor beheer. Pas in hoger beroep kwam de aap uit de mouw dat die beheerskosten – hoewel vermeld in de voorwaarden waarin de beleggingsdienst werd gespecificeerd – op contractbeheer betrekking hadden en dat dus niet alleen de fondsbeheerskosten boven die overeengekomen 0,5% onrechtmatig waren ingehouden, maar alle fondsbeheerskosten. Een niet geringe hindsight bias om onthullingen tijdens het hoger beroep te kwalificeren als precontractueel verstrekte informatie. De Commissie maakt er ronduit een potje van.

In uitspraak CB-2017-023a was de Commissie nog wel helder van geest:

“In ieder geval staat het bepaalde in artikel 31 van de derde levensrichtlijn (richtlijn 92/96/EEG) niet eraan in de weg dat uitleg van een verzekeringsovereenkomst tot de slotsom leidt, dat de wilsovereenstemming die tussen partijen bij een verzekeringsovereenkomst is bereikt, niet omvat een gegeven – in het onderhavige geval een bepaald type kosten – waaromtrent de verzekeraar op zichzelf geen melding zou hoeven te doen. (…) Bovendien dient er voor de verzekeraar met betrekking tot die verplichting tot verstrekken van informatie in die zin rechtszekerheid te bestaan dat het voor de verzekeraar in voldoende mate voorspelbaar is welke informatie hij dient te verstrekken en de verzekerde kan verwachten . Bij de beoordeling van die voorspelbaarheid zijn als uitgangspunten aan te houden dat het aan de verzekeraar is om de aard en de kenmerkende eigenschappen van de verzekering te bepalen en in beginsel ook om vast te stellen welke kenmerkende eigenschappen rechtvaardigen dat aanvullende informatie moet worden verstrekt “.

Waar het dus de facto om draait is de vraag of beleggen een kenmerkende eigenschap c.q. essentiële prestatie van een beleggingsverzekering is of niet.

De Geschillencommissie heeft inmiddels erkend in het verleden – als gevolg van raadpleging van nota bene een verkeerde wettekst – op dit punt een grove beoordelingsfout gemaakt te hebben en is op die dwaling inmiddels consistent & consequent teruggekomen (zie ook uitspraak GC-2017-128 over een in 1995 afgesloten beleggingsverzekering (sic!), onder r.o. 4:

“Bij de fondsbeheerskosten (TER – Total Expense Ratio) gaat het om de interne (beheer)kosten van het betreffende beleggingsfonds waarin ten behoeve van de verzekeringnemer wordt belegd. De TER wordt in de koers van de participatie van het beleggingsfonds verwerkt en komt aldus uiteindelijk voor rekening van de verzekeringnemer. Weliswaar wordt de TER niet rechtstreeks door de verzekeraar bij de verzekeringnemer in rekening gebracht, maar het zijn wel kosten die voortvloeien uit het sluiten van de beleggingsverzekering die direct de hoogte van de uiteindelijke uitkering beïnvloeden. Daarmee zijn de TER-kosten direct van invloed op een wezenlijk bestanddeel van de aangeboden beleggingsverzekering, namelijk het daarmee voor Consument mogelijk te behalen resultaat, en dus van wezenlijk belang voor Consument om hem in staat te stellen een voldoende geïnformeerde keuze te maken de Verzekering al dan niet af te sluiten”).

Het al dan niet in rekening brengen van exact bepaalde fondsbeheerskosten maakt derhalve deel uit van de overeenkomst, met andere woorden over de hoogte van deze kosten dient wilsovereenstemming te bestaan.

Schending van genoemde informatieverplichting resp. het ontbreken van een wilsovereenstemming wordt door de Geschillencommissie dan ook als steevast als onrechtmatig gekwalificeerd.

Dat het bij de Commissie van Beroep afhankelijk lijkt te zijn van de toevallige samenstelling of de helderheid van geest kan worden opgebracht om van de juiste rechtsopvattingen uit te gaan is ronduit schokkend en een Commissie van Beroep onwaardig.

Dit kan zo niet langer voortduren.

Correctieve maatregelen ter bewaring van de rechtseenheid zijn geboden.

 

 

Senior ADR Expert (Alternative Dispute Resolution) M. van Rossum Management Consultant BV January 2012 – Present Rotterdam Area, Netherlands Dispute resolution of complaints about financial products or services. Legal support in disputes between consumers and banks, insurers, intermediaries and other financial services. In particular dealing with life assurance agreements based on 'packaged' securities, in Dutch coined as "woekerpolissen".